Ter ere van gedichtendag
Vandaag is het Gedichtendag. En ben ik dus eens in mijn doos met gedichten gedoken.
Dankzij een gedichtendag leerde ik ooit dat gedichten geschreven worden. Ja, ja, dat lijkt voor de hand te liggen. Maar als kind laten ze je gewoon rijmende tekstjes vanbuiten leren en opzeggen (‘Dit is de spin Sebastiaan’, anyone?), en je vraagt je niet zo af waar die vandaan komen.
Een leerkracht op de lagere school bracht daar verandering in. Dé Gedichtendag bestond toen nog niet (die is er sinds 2000), maar zij riep een heuse gedichtenweek in het leven. En in die week ging er een wereld voor mij open. Ik besefte voor het eerst dat gedichtjes er niet altijd al geweest waren. Ik leerde dat er mensen zijn die gedichten schreven.
Beter nog: dat je zélf gedichten kan schrijven.
Oh, die eerste pogingen waren natuurlijk afgrijselijk. Maar een goede leerkracht weet gelukkig wanneer ze bemoedigend moet zijn. Ik schreef een poosje ijverig gedichten en daarna waren er weer andere dingen interessant.
Maar ik bleef van poëzie houden. Toen ik begin de twintig was, schoof iemand mij een oproep voor een gedichtenwedstrijd onder de neus. ‘Doen we daar niet eens aan mee? Leuk toch?’ Ik besloot het nog eens te proberen. Al gauw had ik de smaak weer te pakken, stuurde twee gedichten in, en schreef in de jaren daarna lustig verder.
Alleen hadden mijn gedichten in de loop der tijd de neiging om steeds langer te worden… om stiekem te veranderen in kleine verhaaltjes. En ik maar worstelen, beteugelen en inkorten: ‘Nee, jij, hierrr… oké, je hoeft geen metrum. En misschien ook geen rijm. Maar twee pagina’s is te lang!’
Tot ik het uiteindelijk maar opgaf en het verhaal zijn gang liet gaan. Waarna bleek dat de verhalen stiekem in een boek probeerden te veranderen. En in een reeks. (Het is ook nooit genoeg.)
Maar ter ere van gedichtendag ben ik nog een keer in de oude doos gedoken.
De ballade van IJzige Woude
Sla de takken niet opzij. Zonder het mos te betreden
kun je immers nooit de luwte bereiken
en het woud dat zich om je sluit eist een reden
waarvoor hard hout zou wijken.
Hou je handen terug, want ginds wacht alleen de nacht
met sterren die niet meer zichtbaar zijn
sussend licht voor het lopen van de eenzame wacht
die de stad omringt als een refrein.
Slaap zacht, slaap de nacht.
Slaap tot aan de morgen
de dag die nieuw wordt
drinkt daar dorstig kracht.
Het mos onder je voeten, zou je bevangen als een
droomval, zich om je enkels heen
slingerend, handen van nevel over je benen als een
droomval, mist komt nooit alleen.
Voel je dan niet, dat mos onder je voeten? Droomval.
Voel je dan niet, die dromen
die zich om je heen slingeren? Droomval
die je verlokt tot komen.
Slaap zacht, slaap de nacht.
Slaap tot aan de morgen
de nacht die ouder is,
dan dagelijkse zorgen.
In het woud klinkt een lied, een lied vol gevederde akkoorden,
fluisterend tussen de bladen, de groene
en de bruine boomspiegels weerkaatsen bastig de woorden
met spelregels die enkel hier terzake doen.
Luister niet, scherm je oren af voor de ballade van IJzige
Woude, haar opeenvolgende hunkering
ruisend in noten die openspringen, gehypnotiseerde zaadlijsten
in de handen van hun neuriënde koningin.
Slaap niet langer, zoeker, slaap
niet tot je je hoofd bent komen
leggen in mijn schoot, waak
dan slapend in mijn dromen.